-
1 gap
n. gat, opening, hiaat; afstand[ gæp]1 〈 benaming voor〉 (tussen)ruimte ⇒ opening, gat; kloof, barst; interval; afstand; bergengte, ravijn; stilte; leemte, hiaat; tekort♦voorbeelden:1 bridge/close/fill/stop a gap • een kloof overbruggen, een hiaat vullen, een tekort aanvullen -
2 bridge/close/fill/stop a gap
bridge/close/fill/stop a gapeen kloof overbruggen, een hiaat vullen, een tekort aanvullen -
3 combler
combler [kõblee]〈 werkwoord〉1 (op)vullen ⇒ dichten, dempen♦voorbeelden:combler une lacune • in een leemte voorzienc'est combler la mesure • dat is de druppel die de emmer doet overlopencombler un retard • een achterstand inhalenêtre comblé • overgelukkig, dolblij zijnvous me comblez! • u verwent me! -
4 gap bridging
overbrugging v.e. kloof, een hiaat vullen, een tekort aanvullen -
5 combler un déficit
combler un déficit -
6 makeweight
n. Toevoeging, vergoeding (bij een tekort); een gewicht aanvullen -
7 Lücke
Lücke〈v.; Lücke, Lücken〉♦voorbeelden:eine Lücke reißen • een gat slaaneine Lücke schließen • een lacune opvullen
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Нидерландский